Hoofdstuk 1: Oraliteit en schriftelijkheid


1.1 Introductie van Ong's terminologie


Ong's boek Orality and Literacy heeft als subtitel The Technologizing of the Word. Deze subtitel laat zich makkelijk foutief
1 lezen als: The Technologizing of the World. Het lijkt bij een haastige lezing van de titel, alsof het boek handelt over de vertechnisering van de wereld. Maar het gaat over de vertechnisering van het woord. In het Engels verschilt het woord word maar een letter van het woord world. Bij het schrift als vertechnisering van taal, kan een lettertje een wereld van verschil uitmaken. Daar zie je makkelijk overheen. En dat sluit precies aan bij het thema van het boek van Ong.

Ong gebruikt de term oorspronkelijke oraliteit (primary orality2) voor culturen, waarin het schrift nog geen rol speelt. Zodra het schrift wel belangrijk wordt voor een samenleving, gebruikt Ong de term schriftelijkheid (literacy). De eerste term suggereert dat er ook een secundaire of bijkomende oraliteit bestaat. Deze term, secundaire oraliteit, reserveert Ong voor de situatie in de cultuur wanneer de elektronische oraliteit zijn intrede doet, zoals in de Europese cultuurgeschiedenis in de twintigste eeuw. Voorbeelden hiervan zijn de radio, de TV en de telefoon. Deze middelen horen bij de secundaire oraliteit.

De secundaire oraliteit is reflexiever ingesteld. De schriftelijkheid is hierbij noodzakelijk. Bijvoorbeeld bij mediabesprekingen in de krant. Zonder de schriftelijkheid kan de secundaire oraliteit niet bestaan. Dan weet de cameraman niet hoe de camera bediend moet worden, of zijn de TV-kijkers niet in staat om vooraf te bekijken in de TV-gids hoe laat hun favoriete programma's beginnen.

Deels in navolging van Ong wil ik zelf de term secundaire schriftelijkheid introduceren. Deze secundaire schriftelijkheid is een gereflecteerde schriftelijkheid. Zij is op haar beurt ondenkbaar zonder de secundaire oraliteit. Een voorbeeld hiervan is met een telefoongesprek controleren of een e-mail is aangekomen. De term schriftelijkheid zoals Ong die definieert, hernoem ik tot oorspronkelijke schriftelijkheid. Bij de secundaire schriftelijkheid3 kan de e-mail, het tekstgeoriënteerde internet, maar ook de teletekst gerekend worden.

Het schrift begon als handschrift (voorafgaand aan de drukpers, typemachine en de computer). Ong gebruikt de term chirografische basis om deze oorspronkelijkheid aan te duiden. Het hoeft dan niet uitsluitend om handgeschreven teksten te gaan. Ook latere fasen in de vertechnisering van het schrift, zoals net genoemd, kunnen dan bedoeld worden.

Een gesproken taal, die een tweede modelleringssysteem4 d.m.v. het schrift verkrijgt, heet een grafolect5. Dat het terecht is om het schrift als een tweede modelleringssysteem te poneren, is goed voorstelbaar, wanneer we een blik werpen op de voorgaande twee voetnoten: probeer deze maar eens twee keer op dezelfde wijze uit te spreken, met behoud van de ingewikkelde referentiële inhoud die erin vervat is. De praktische onmogelijkheid om de twee noten twee keer op dezelfde wijze uit te spreken, geeft aan dat schriftelijke taal een zelfstandig modelleringssysteem is, onafhankelijk van gesproken taal. Zelf omschrijft Ong het grafolect als een 'transdialectal language formed by deep commitment to writing' [ONG, 1982, p.8].

Ong vindt de terminologie orale litteratuur foutief. De term verraadt een chirografische vooronderstelling. Dit betekent dat er een anachronisme is opgetreden. Er kan pas sprake zijn van litteratuur, op het moment dat er letters gebruikt worden. De etymologische grondvorm van litteratuur6 is letter.

Tekst heeft daarentegen oorspronkelijk juist een orale connotatie. Een grondvorm is: weven. Het bij elkaar sprokkelen van orale spreuken in hexameters, heeft iets van weven. Maar deze betekenis is verouderd. Wanneer men zou spreken van de tekst van een orale performance, dan ligt in deze benaming toch ook weer een chirografische vooronderstelling besloten. Zodoende is het niet foutief om van een litteraire tekst te spreken7.


1.2 Beknopte geschiedenis van het schrift


Taal, zegt Ong, is zo overweldigend oraal ingesteld, dat van alle duizenden, misschien wel tienduizenden talen die ooit gesproken zijn in de menselijke geschiedenis, er slechts 106 een schrift hebben dat voldoende ontwikkeld is om litteratuur te generen. Van de huidige 3000 talen die gesproken worden, hebben slechts 78 een litteratuur
8. 'Ongelooflijke haast' heeft Frits Kortlandt, taalonderzoeker aan de Universiteit van Leiden, volgens een artikel in Trouw. Iedere maand verdwijnt er wel ergens een gesproken taal. Dat talen verdwijnen vindt Kortlandt op zichzelf niet zo dramatisch: "Het is een natuurlijk proces dat zich al eeuwen voltrekt. Voor mensen die zo'n taal spreken is het afschuwelijk. Ik heb een oma zien huilen omdat ze niet meer kon praten met haar kleinkind. Voor ons is het treurig dat die talen uitsterven zonder dat ze een spoor achterlaten. Want van de naar schatting vijf- tot zesduizend talen is amper een tiende deel behoorlijk beschreven. De opkomst van radio en TV is desastreus voor talen met weinig sprekers. Over 150 jaar zijn er nog maar zeshonderd over. Het gaat echt heel hard."9 Het beschrijven van de grammatica op schrift en het opnemen op CD hoe de uitstervende taal geklonken heeft, doet onwillekeurig denken aan het bewaren van Dodo's op sterk water. Alleen de gesproken talen die een voet tussen de deur hebben gekregen van de secundaire oraliteit, kunnen overleven. Net zoals ook alleen die maissoorten die tegen bestrijdingsmiddelen resistent zijn, zich kunnen handhaven.

De mens als homo sapiens sapiens bestaat al misschien zo'n 50.000 jaar10. Het eerste echte schrift wordt gedateerd op 3500 jaar voor Chr. bij de Soemeriërs in Mesopothamië11. Dit spijkerschrift lijkt te zijn ontstaan uit een behoefte aan administratie van economische transacties. Bekend is dat er cilinders zijn gevonden met spijkerschrift-inscripties aan de buitenkant. Binnen in de cilinder zitten figuurtjes van klei, die representeren wat er aan de buitenkant op staat12.

Ong vindt het opmerkelijk dat het alfabet slechts 1 keer is uitgevonden, waarschijnlijk door een Semitische stam (of meerdere) rond 1500 voor Chr.. Elk alfabet in de wereld stamt op een of andere wijze van dit alfabet af13

Hoewel moderne Arabieren en Israëli's vinden dat ze zelf ook een alfabet gebruiken, wil Ong toch benadrukken dat het Grieks het eerste complete alfabet met klinkers is. Voor het lezen van het Hebreeuws zijn nog veel buiten-tekstuele gegevens uit de leefwereld nodig. Ong citeert Havelock14, die een verband legt tussen het feit dat het Grieks het eerste alfabet met klinkers is15 en de Griekse intellectuele superioriteit over andere antieke culturen. Met de klinkers brachten de Grieken de abstracte analytische representatie van de vergankelijke wereld van het geluid, op een hoger niveau. Het alfabet heeft aldus elke verbinding met dingen als dingen losgelaten. Door het alfabet is het geluid zelf een ding geworden.16

1.2.1 Het grafolect als technisch instrument

Een grafolect noemt Ong een transdialectische taal die gevormd wordt door een sterke betrokkenheid op het schrijven. Door het schrift kan een grafolect heel krachtig functioneren. Het Engels bijvoorbeeld is een grafolect welke een vocabulaire tot haar beschikking heeft van minstens anderhalfmiljoen woorden17. De oorspronkelijke oraliteit vergeet echter haar semantische geschiedenis. Maar ondanks deze zegenrijke techniek, kan het schrift niet zonder de oraliteit18. Ong somt een aantal kenmerken op die een grafolect heeft: het is een nationale taal, als schrift is het geïsoleerd van de dialect basis en het krijgt een nieuwe additionele vocabulaire (leenwoorden) en soms syntactische eigenaardigheden19.

Een grafolect is in zichzelf gerelateerd aan de dood. In het Nederlands kun je er zelfs een mooie etymologische draai aangeven: grafolect. In het nieuwe testament staat het aldus geformuleerd: 'Hij is het die ons bekwaam heeft gemaakt dienaars te zijn van een nieuw verbond, niet van de letter maar van de geest. Want de letter doodt, maar de geest maakt levend.'20 En de wijdverbreide praktijk om bloemen in de kracht van hun leven te pletten tussen de bladzijden, spreekt ook boekdelen. Maar Ong constateert ook een paradox: in de dodelijke verschijning van het geschreven woord, in zijn gefixeerde visuele onverzettelijkheid, ligt ook het voortbestaan van de tekst besloten zodat ze nog door oneindig veel lezers gelezen kan worden21.

Met het schrift is iets begonnen waar de drukpers en de computer slechts verder gaan22, alle fascinatie voor de computer ten spijt. De blinkende apparaten met de beeldschermen die alle aandacht opeisen zijn in het licht van Ong slechts een variatie op een oud thema.


1.3 Technische ontsluiting van het gesproken woord


Ong heeft Illich op het idee gebracht dat het alfabet de meest typerende technologie is welke het Westen onderscheidt van bijvoorbeeld de Chinese cultuur
23.

De Chinezen schrijven ideogrammen. Het Chinese schrift is door alle Chinezen te lezen (voor zover ze daarin opgeleid zijn). Het maakt niet uit welk dialect ze spreken. Al zijn deze dialecten zo verschillend dat ze niet met elkaar kunnen spreken, ze kunnen desondanks wel met elkaar schrijven. Deze situatie is vergelijkbaar met het cijferschrift zoals we dat in Europa kennen. Een Nederlander en een Italiaan weten beide waar 1,2 en 3 voor staan. Maar ze spreken deze getallen beiden wel heel verschillend uit. Ons cijferschrift is een ideografisch schrift, net als bij het Chinees de hele taal.

In de context van computerprogramma's wordt er aan het eind van de twintigste eeuw ook weer een nieuw ideogrammatisch schrift ontwikkeld: De icoontjes op de beeldschermen worden allemaal heel verschillend uitgesproken in de verschillende wereldtalen, waarin de windows-versies zijn omgezet. Maar de icoontjes (die een ideogrammatische functie vervullen) zijn verder allemaal hetzelfde.

Maar ook het Hebreeuws en het Arabisch zijn nog niet compleet fonetisch. Traditionele Joden en Arabieren bedrijven een soort exegese waarmee ze lezen. Ze blazen ruah, adem, in de botten van de medeklinkers, wanneer ze lezen. Illich drukt dit mooi uit24 net als bij de profetie van Ezechiël25, een tekst die traditioneel in de Paasnacht gelezen wordt. De dorre doodsbeenderen van het schrift worden weer opgewekt.

Het is duidelijk dat bij de Joodse lectuur het lichaam nog meer betrokken is in de lezing, dan bij een volledig fonetisch schrift. Het ooglezen dat als een innovatie gezien kan worden is in de Joodse en Islamitische cultuur dan ook nog ondenkbaar.

Waarschijnlijk is het stillezen een kunst welke alleen echt geoefende lezers machtig zijn. Het hardoplezen wordt de kinderen eerder aangeleerd dan afgeleerd in de Thora- of in de Koranschool26. In het westen probeert men het de kinderen weer af te leren.

Ik ben zelf een leuk voorbeeld tegengekomen bij het lezen van Finnegans Wake. Bij grote stukken van dit boek is het uitsluitende ooglezen tot mislukken gedoemd. Maar het oorlezen van Finnegans Wake is een amusante aangelegenheid. Waarbij het voor ogen hebben van de tekst wel meewerkt aan het amusante aspect. Een voorbeeld hiervan is: Also Spuke Zerothruster. [JOYCE, 1939, p.281] Schrijven is een voedingsbodem voor ironie27. Oor/ooglezers van Finnegans Wake van James Joyce weten dat. In Finnegans Wake kun je allerlei reflexieve gedachten en stukken terugvinden, over oraliteit, schriftelijkheid, media, talen, printcultuur en ironie28. En Donald Theall maakt van James Joyce zelfs een cyberfilosoof avant het bitje.29 In ieder geval is Finnegans Wake bij uitstek een produkt van de typografie.

Zoals we gezien hebben komen dankzij de klinkers in het Griekse alfabet, de vergankelijke woorden die klinken, door een visuele representatie op een hoger niveau30. Het geluid wordt door het alfabet het meest volledig ontsloten.

In de Hellenistische tijd in Griekenland (338-146 v Chr., dus na Plato) werd het Attisch algemene omgangstaal. Athene beleefde een bloeitijd. In die zelfde periode werd het vermengd met Ionische elementen. Zo ontstond een gemeenschappelijk idioom voor alle Grieken: de koinè dialektos. Met Alexander de Grote verspreidde deze koinè zich ook in niet-Griekse gewesten. Aan het begin van onze jaartelling, staat de koinè op het hoogtepunt van haar bloei. Maar men dient de gesproken en de schriftelijke variant wel van elkaar te onderscheiden31. Het blijkt dat de boeken van het Nieuwe Testament al sterk onder de invloed van het gesproken koin& egrave; te staan. Kenners van het Grieks weten dat het Grieks van het NT inderdaad vrij eenvoudig en van-de-straat is.

Daarmee hebben we hier dus een voorbeeld van een volkstaal, die ook al eerder dan het Latijnse schrift in de twaalfde eeuw (zoals Illich beweert32) is terechtgekomen in schriftelijke vorm. Dit ondersteunt ook wat Ong beweert, namelijk dat het Griekse alfabet niet alleen democratiserend heeft gewerkt, maar dat het alfabet het ook mogelijk maakt dat buitenlandse dialecten verwerkt worden33.

We hebben dus gezien dat het alfabet als uniek schriftsysteem zich verzelfstandigd heeft. Het geluid wordt als een ding voorgesteld. De vluchtige wereld van de gesproken taal wordt een ruimtelijke aangelegenheid.


1.4 Plato op het breukvlak van oraliteit en
schriftelijkheid


In de klassieke Griekse tijd botst voor de eerste keer in de menselijke cultuurgeschiedenis de geïnterioriseerde schriftelijkheid op de nog steeds volop aanwezige oraliteit. Plato belichaamt deze botsing. Tijdens zijn leven
34 hadden de Grieken hun schrift reeds succesvol verinwendigd, een proces dat zich vanaf ongeveer 720 voor Chr., het begin van het Griekse schrift, inzet35. De nieuwe manier om kennis te bewaren was niet meer via gezegden die goed te onthouden zijn, maar in de geschreven tekst. De menselijke geest kon zich voortaan met meer creatieve en abstracte zaken bezighouden36.

Ong ontleent aan Havelock, dat Plato de barden niet zou toelaten in zijn republiek, omdat Plato zelf reeds een chirografisch begrippenkader hanteerde. Daardoor worden de door de barden geliefde gezegden en clichés ouderwets en contraproductief. Ong beschrijft via Havelock ook de ideenleer van Plato. Deze ideeënleer37, zoals wij haar kennen, is heel visueel, stemloos, koud en vaststaand ingesteld en gaat recht in tegen de warme, persoonlijke, vloeiende, interactieve leefwereld van de oraliteit38. En Ong haalt bij een andere tekst van Havelock vandaan dat de abstracte rechtsopvatting van Plato, bij geen enkele oorspronkelijk orale samenleving gevonden kan worden39.

Bij Plato zijn allerlei bezwaren tegen het schrijven en het schrift aanwezig, zoals in de Phaedrus (274-277) en in de Zevende Brief (341) naar voren komt. Schrijven zou een mechanische ontmenselijkte manier van informatie verwerken zijn. Schrijven vernietigt de capaciteit van het geheugen om iets te onthouden. En het geschrevene kan geen vragen beantwoorden, het kan alleen laten herhalen wat er al staat40.

Als we in de Phaedrus zelf even nazoeken41 wat er precies staat, dan vallen een aantal dingen op. Op ironische wijze stelt Socrates in gesprek met Phaedrus aan het begin van 274c de autoriteit van de mondelinge traditie ter discussie.

Sokr: Ik kan tenminste daarover42 een sage van de Ouden vertellen: of ze de waarheid zegt, dat mogen zij weten. Doch als we die konden vinden uit onszelf, zouden we ons dan nog langer iets aantrekken van de menselijke schijn-wijsheid? [Phaedrus, 274c]

Phaedrus reageert geamuseerd. Het schrijven maakt de ironie mogelijk, hebben we reeds gezien.

En dan vertelt Socrates de sage van de God Theuth en de koning Thamos van Theben (in Egypte)43. Theuth is een uitvinder44. Aan Theuth worden reeds verschillende uitvindingen toegeschreven: de meetkunde, het getal, de rekenkunde, de sterrenkunde, het bordspel en het dobbelspel. Theuth gaat op bezoek bij Thamos en laat hem zijn kundes zien. Thamos vraagt steeds naar het nut van de verschillende technieken die Theuth presenteert. Hij reageert verschillend, dan weer lovend, dan weer afkeurend. En dan bespreekt Theuth de letters. Hij prijst het aan met de woorden: "Hier, sire, hebben we nu een leervak dat de Egyptenaren verstandiger zal maken en dat hun geheugen zal verbeteren: mijn uitvinding is een toverdrank voor geheugen en verstand." [Phaedrus, 274e] Maar Thamos wil er niets van weten want volgens hem zal dit middel alleen maar opleveren dat mensen steeds meer gaan vergeten en dat ze hun geheugen verwaarlozen. Hij geeft in dat kader vooral af op de uitwendigheid van het schrift. Het alfabet kan alleen maar de herinnering ondersteunen en niet het geheugen, voert hij aan. Het alfabet zal van de wijsheid alleen maar een afschaduwing overdragen en niet de wijsheid zelf. En de leerlingen zullen door het alfabet alleen maar neigen tot veelweterij en het zal de meester tegenvallen om dat weer om te buigen naar wijsheid.

Socrates sluit de sage af en voert zelf nog een kort argument aan tegen het schrift. Het schrift antwoordt niet wanneer het een vraag wordt gesteld, zo stelt hij eenvoudig vast45.

En verderop in [276] wil Socrates zijn punt nog een keer uitgebreid toelichten. Hij neemt dan afstand van de sage van Theuth en Thamos, want hij kent nog een andere redeneerwijze, die een veel krachtiger manier biedt om tot kennis te komen dan sagen. Hij bedoelt die rede die met inzicht geschreven wordt in de levende ziel. Zelfs uit deze teksten van de Phaedrus, blijkt de ambivalente houding van Plato met het schrift. Want Plato neemt hier ten eerste afstand van de sage uit de mondelinge overleving, die hij juist daarvoor verhaald heeft. Dit ten gunste van de ware kennis, waarvan het schrift een afschaduwing vormt. Hij gebruikt ook een metafoor die bij de schriftelijkheid hoort, namelijk 'het schrijven in de ziel'46.

De ambivalente houding van Plato wordt des te meer duidelijk als we vervolgens kijken naar de inhoud van deze nieuwe redeneerwijze. Daarin distantieert Plato zich weer van het schrift. Want in gesprek met Phaedrus reikt Socrates de opvatting aan dat het gebruiken van het schrift te vergelijken is met het oppervlakkig inzaaien van een stuk grond, gericht op snelle groei. Als je daarentegen wat meer geduld betoont en de woorden diep in je zelf op orale wijze laat wortelen (einverleiben, zou Illich zeggen), dan kun je later op een symposium er weer uit putten en iedereen versteld doen staan47.

De Zevende Brief wordt door Ong tevens aangehaald als een vindplaats waar Plato het heeft over de verhouding tussen schrift en oraliteit48. Ook in de Zevende Brief kunnen we de ambivalente houding van Plato ten opzichte van het schrift terugvinden. In deze brief is Plato wat directer. Hij vertelt niet meer in dialoogvorm, maar direct zoals in een brief. Qua stijl, komt hier dan ook echt een monoloog interieur naar voren, een weergave van iemands gedachten. De Zevende Brief hoort tot het latere werk van Plato.

In de Zevende Brief, om nu op de inhoud in te gaan, ontzegt Plato aan iedereen (hij bedoelt vooral zijn navolgers) elk recht op een waarachtige schriftelijke weergave van zijn leer. 'Zoveel althans kan ik wel zeggen over al die schrijvers, verledene en toekomstige, die verzekeren op de hoogte te zijn van de onderwerpen waar ik me op toeleg, om 't even of ze beweren die van mij of van anderen gehoord, dan wel door eigen vinding ontdekt te hebben: het is uitgesloten, volgens mij tenminste, dat ze ook maar iéts zouden begrijpen van de zaak waar het om gaat. Van mijn hand bestaat er in elk geval geen enkel geschrift daarover, en zal er ook nooit een bestaan.' [Zevende Brief, 341c]49 Dit is een interessant gegeven, daar Plato zelf de leer van zijn voorgangers (zoals Socrates) wel schriftelijk weergeeft in zijn werk. Maar hij wil blijkbaar niet dat zijn opvolgers dat ook doen.

Ook dit is weer opmerkelijk, gezien vanuit de tegenstelling tussen oraliteit en schriftelijkheid. Plato heeft wel de dialogen geschreven, waaruit opvattingen van Socrates en stukjes van zijn eigen leer naar voren komen, zij het in aangestipte vorm. Aan het eind van [341e] maakt de Duitse Platovertaling melding van een interpretatieprobleem van deze passage. Plato zegt namelijk in [341de] dat iedereen die zijn leer zou lezen, zich of met onoprechte geringschatting er heel snel van af zal maken, of juist het tegenovergestelde, dat ze met hoge ijdele hoop gaan denken wat verhevens geleerd hebben.
'Als het mij nodig gebleken was, ten behoeve van het groot publiek die dingen grondig te behandelen in woord of schrift, welke schonere taak had ik dan in mijn leven kunnen volbrengen dan deze: neer te schrijven wat van zulk groot nut is voor het mensdom, en de natuur der dingen voor allen in het licht te stellen? Maar een z.g. "argumentatie" daarover te willen ondernemen, zou, denk ik, geen weldaad blijken te zijn voor de mensheid, tenzij dan voor enkele weinigen, die in staat zijn met behulp van een paar vingerwijzingen uit zichzelf de waarheid te ontdekken. Maar voor al de anderen zou dit erop neerkomen, hen te vervullen ofwel met een niet-gerechtvaardigde en totaal misplaatste minachting, ofwel met een opgeschroefd en ijdel vertrouwen, ingegeven door hun overtuiging dat ze ik weet niet wat voor sublieme kennis hadden opgedaan.' [Zevende Brief, 341de]

Beide houdingen vindt Plato blijkbaar erg onwenselijk. Noot 112 bij deze passage van de gebruikte Duitse Platovertaling vermeldt de interpretatie moeilijkheden van dit stukje in de Zevende Brief. Waarschijnlijk, aldus de noot, refereert Plato naar zijn systematische leer, die inderdaad ongeschreven is gebleven is50.

Wanneer we de ambivalentie van Plato ten opzichte van het schrift in acht nemen, kunnen echter alle twijfels over deze passage worden weggenomen. Plato gebruikt het schrift, maar hij heeft zelf ook allerlei nadelen bij het gebruik van het schrift ervaren. Daarom wil hij er zijn eigen systematische leer er niet aan bloot stellen en hij wil ook niet dat leerlingen van hem dat gaan doen. Daarom probeert hij in de Zevende Brief, als een soort testament, al schrijvende te bezweren dat iemand een schriftelijke weergave van zijn leer opstelt. Plato wil blijkbaar per se dat zijn leer in de sfeer van de orale overdracht van meester naar leerling blijft.

1.5 Het geheugen


Schriftelijkheid vernietigt het orale geheugen, maar de schriftelijkheid kan ook oneindig flexibel zijn. Zij maakt ook een archeologische beweging mogelijk die de inhoud van het orale geheugen weer reconstrueert. Dat is het mooie van de schriftelijkheid
51. Er moet dan natuurlijk wel iets zijn achtergelaten, zoals een Ilias of een nog steeds levende orale traditie zoals in Servië in de jaren '30 waar Milman Parry52 onderzoek gedaan heeft. Uitgerust met een zeer primitieve geluidsopnemer (op een metalen plaat) heeft hij de barden, die nog steeds in de oorspronkelijke oraliteit leven en dus ook geen alfabet kennen, laten zingen en hun gezang opgenomen. Achteraf heeft hij vergeleken wat zij allen kunnen en niet kunnen en dit in verband gebracht met de ontstaansgeschiedenis van de Ilias.

Het technische instrumentarium van Parry (secundaire oraliteit), zijn wetenschappelijke instelling, en het feit dat ik nu via secundaire litteratuur weer kennis kan nemen van zijn werk, is allemaal uiteindelijk gebaseerd op de aanwezigheid van het schrift.

Illich legt het verschil tussen geheugen en herinnering uit. Allereerst vergelijkt hij het schrijven met het prikken van de duif van het gesproken woord, op een vleespen. De veranderde opvatting van geheugen die hij ziet, is dat het geheugen gezien kan worden als een soort tablet waar iets op geschreven is, een opbergplaats. Hier kunnen ook de dode duiven die hier bewaard zijn weer van de vleespen genomen worden en weer met de ogen en het oor opgenomen. Deze opvatting van geheugen zet hij af tegen de opvatting van herinnering zoals hij die bij Plato tegengekomen is. Volgens Illich moet bij Plato alles wat we ons herinneren in het hart geweest zijn. En het proces van herinneren ziet Illich bij Plato dan ook als het terugvolgen van het spoor naar de rivier van de herinnering. We springen van drijfhout naar drijfhout en proberen welk houdt. En eindelijk vinden we een stuk hout dat min of meer past in de ruimte die leeg was gelaten door iets wat daar moet zijn geweest. Het is niet hetzelfde stuk hout wat we vinden, maar we doen alsof het wel hetzelfde was53.

Ong vraagt zich ook af hoe mensen dingen of gebeurtenissen in de oraliteit konden onthouden, wanneer ze geen technische hulpmiddelen tot hun beschikking hadden. Zijn antwoord komt erop neer dat mensen zo dachten, dat het makkelijk te onthouden was. Want alleen dan kan een uitkomst van een denkproces bewaard blijven. Dus de gedachten die teruggeroepen moesten kunnen worden, hadden een mnemotechnische structuur, en dat betekent in de oraliteit: rhythmische, gebalanceerde structuren, alliteraties, herhalingen of antitheses of andere sprekende zegswijzen. Het ritme is bijvoorbeeld heel belangrijk. Jousse, een auteur die door Ong geciteerd wordt, heeft de nauwe verbinding aangetoond tussen ritmische orale patronen, de adembeweging, gebaren en de symmetrie in het menselijke lichaam54.


1.6 De afgeslotenheid van het schrift


Het schrijven is van alle technologische uitvindingen de meest gewichtige geweest. Het verplaatst de gesproken taal naar een nieuwe zintuiglijke wereld: van de orale- oor wereld naar die van het zicht. Daarin wordt zowel de taal als het denken getransformeerd
55. Meer dan welke uitvinding dan ook, heeft schrijven het menselijk bewustzijn omgevormd. Een voorbeeld hiervan is dat we door het schrift context-vrije taal en autonoom discours kennen. Een tekst kan niet om opheldering gevraagd worden. Teksten zijn eigenwijs. De tekst blijft hetzelfde. Boeken hebben an sich een zekere status, een zeker gezag56. Die status ontleent het boek voor een deel aan de religieuze boeken, welke geacht worden goddelijk geïnspireerd te zijn. Maar ook in een geseculariseerde context heeft het boek status. Umberto Eco adviseert studenten in de letterkunde, als het eventjes kan, om met pen aantekeningen te maken in de boeken die ze bestuderen57. Krassen, doorhalen, uitroeptekens zetten, fout of goed in de kantlijn zetten. Dit soort maatregelen is een begin om een tekst kritisch te bekijken. Het helpt. Helaas doe ik het zelf alleen met potlood. Bij boeken waar ik h fl.50,- voor betaald heb, kan ik het niet over mijn hart verkrijgen om daar met pen in te krassen.

Een auteur die een boek schrijft, kan misschien wel bereikt worden of aangesproken. Soms zetten auteurs hun adres in een boek. Voor de doorzetters onder de lezers die willen schrijven, kan er waarschijnlijk ook wel een brief naar het adres naar de uitgever gestuurd worden. Bij de secundaire schriftelijkheid, zullen we zien dat de auteur daar directer op zijn schrijfsel aangesproken kan worden.

Maar in het algemeen kan gesteld worden dat het schrijven en de drukpers isoleren. Bij een voordracht kun je je richten tot het publiek. Bij gedrukte media bestaat ook wel een lezers-publiek, maar dit is een abstractie. Bij een voordracht heb je toehoorders. Deze vormen een eenheid58.

De geslotenheid van het schrift wreekt zich ook op de schrijver. Op hem of haar rust een grote verantwoordelijkheid, want als hetgeen geschreven is, eenmaal tussen twee kaftjes in andermans handen is gekomen, is er niets meer te veranderen. De schrijver moet zich een publiek voor de geest halen waarvoor hij/zij schrijft. En dat valt niet altijd even mee. Daarin kan ik Ong van harte bijvallen59.

1.7 Het gebeurteniskarakter van de oraliteit


Zonder het schrift hebben woorden op zich geen visuele representatie. Ze kunnen opnieuw verteld worden, maar er is geen mogelijkheid om ze terug te zoeken met de ogen. Ze laten geen spoor achter (een visuele metafoor). Het zijn gebeurtenissen
60. Het horen van het geluid heeft als gebeurtenis een bijzondere relatie met de tijd (andere menselijke zintuigen hebben dat in veel mindere mate). Geluid bestaat alleen maar in zoverre, als het van voorbijgaande aard is. Neem bijvoorbeeld het uitspreken van het woord "permanent". Wanneer ik de "nent" uitspreek is de "perma" al weg61. De videofilm laat zich op een beeld stil zetten. Het geluid moet noodzakelijkerwijs doorgaan, anders blijft er geen geluid over.

In het Hebreeuws, een taal die nog dicht tegen de oraliteit aanstaat, betekent het woord dabar zowel woord als ook gebeurtenis. Dit illustreert heel mooi de situatie in de oraliteit. Het spreken van een woord tot iemand is altijd een gebeurtenis. Je doet iemand iets aan62.

Met het geven van namen, wordt in de oraliteit getracht macht uit te oefenen. De mens mag in Genesis 2 namen geven aan de dieren en de vogels des velds, want God heeft de mens gesteld boven de dieren. Binnen groepsprocessen probeert degene die solliciteert naar het leiderschap de anderen bijnamen te geven. Als de groep dat accepteert dan is daarmee de positie van de leider binnen de groep voor iedereen duidelijk. Novicen kregen in het klooster een nieuwe naam van vader abt. En het laatste voorbeeld die ik noem komt uit het christendom. Een theologie die zich gevoelig weet voor haar joodse wortels, neemt de joodse gewoonte over om de godsnaam JHWH niet te vocaliseren. Het uitspreken van de godsnaam zou immers betekenen dat je God in je macht hebt, dat je God voor je karretje kunt spannen.

Het geven van namen en de macht die eraan gekoppeld is, doet onwillekeurig denken aan Heideggers filosofische geschriften. Zoals een poëet macht probeert te krijgen over de taal door zijn woordkeus, zo probeert Heidegger de schatkamer van het Zijn in te nemen, door nieuwe woorden toe te voegen aan het filosofisch jargon. Met zijn nieuwe filosofische begrippen probeert Heidegger het Zijn in zijn verhaal te persen. Het feit dat Heidegger teksttechnieken, zoals de index voor zijn boeken afwijst, en dat postuum ook nog middels zijn testament probeert vol te houden, wijst op zijn grote orale inslag. Dit is geheel in overeenstemming met het sterke gebeurteniskarakter van zijn ontologie, het zijn als werkwoord.


1.7.1 Het alfabetische schrift als tweede modelleringssysteem

Ong bekritiseert Derrida, die schrijft dat er geen linguïstisch teken vóór het schrift was63. Het punt dat Ong wil maken is dat er ook geen lingustisch teken na het alfabetische schrift is. Want het schrift als verwijzend teken zou dan moeten verwijzen naar gesproken taal en daar verzet Ong zich juist tegen. Het schrift heeft immers een ruimtelijke dimensie, terwijl gesproken taal een tijddimensie heeft. Een pictogram is wel een verwijzend teken. Op NS-stations kunnen we een blauw bordjes tegenkomen met pictogrammen. Het bordje waarop een koffertje getekend staat verwijst direct naar de fysieke bagagekluizen. Maar geluid is een proces en kan derhalve niet ruimtelijk geïsoleerd worden.

Met de foutieve opvatting dat het schrift een verwijzend teken is naar gesproken taal, lijkt het alsof de tijd verdeeld kan worden in stukjes, net als de woorden op papier gescheiden zijn door spaties. Hierdoor lijkt het alsof we de tijd kunnen beheersen. Het gebruik van letterwoorden als verwijzende tekens, is volgens Ong symptomatisch voor de chirografische, typografische en cybernetische vóóronderstellingen in de cultuur. Steeds meer menselijke ervaringen worden herleid tot visuele analogieën. Geluid is echter een gebeurtenis in de tijd en de tijd gaat steeds verder, ondeelbaar. De ruimtelijke tijd (gevolg van de chirografische vooronderstelling) lijkt beheersbaar te zijn. Maar, stelt Ong, 'real, indivisible time carries us to real death.' [ONG, 1982, p.76]

Het alfabetische schrift moet daarom gezien worden als een 'tweede modelleringssysteem'. De woorden op papier kunnen niet gezien worden als vertegenwoordigende tekens van de gesproken woorden. Ze schrijven hoogstens voor hoe de woorden kunnen worden uitgesproken.


Deze discussie, ik stip het even aan, vinden we ook terug bij het Zijn/zijn onderscheid, dat door Heidegger gemaakt wordt. Heidegger legt de essentie van de ontologie niet bij het Zijn als zelfstandig naamwoord, iets dat je ruimtelijk kunt isoleren. Voor hem ligt de essentie van het zijn in het zijn als werkwoord, in de menselijke ervaring van het zijn64.


1.7.2 Een gebeurtenistaal in de telematica

En tenslotte kan het blootleggen van de chirografische basis ook verheldering scheppen bij het aanleren van programmeertalen die een gebeurteniskarakter moeten uitdrukken. Bij programmeertalen als BASIC en PASCAL kan het algoritme nog visueel worden weergegeven in een beslissingsschema, een flowdiagram. In PASCAL worden de taalelementen gevormd door variabelen, die een van te voren vastgesteld bereik van waarden kunnen krijgen. Het algoritme van het programma dat in PASCAL is geschreven, berekent deze waarden. De correctheid van het algoritme kan gecontroleerd worden met toestandsvergelijkingen die mathematisch worden opgesteld. Er is sprake van één centrale reken-eenheid, die het programma uitvoert.


De specifikatietaal LOTOS is bedoeld om een formeel specificatie- en verificatiemodel te creeëren om de communicatie tussen computers te reguleren. Het blijkt dat bij LOTOS de visuele representatie mislukt. Bij LOTOS zijn fundamentele taalelementen processen en events, gebeurtenissen. Een event kan pas plaatsvinden, als beide partijen (processen) die bij de event betrokken zijn, 'instemmen' met het event. LOTOS wordt gebruikt om de communicatie tussen computers te modelleren, om deze op elkaar af te stemmen en te reguleren. In LOTOS wordt een gedistribueerd systeem
65 gezien als een proces. Een proces kan interne acties uitvoeren die onzichtbaar zijn voor de buitenwereld en het kan interacteren met andere processen via events: ondeelbare synchronisatiemomenten66.

We gaan dus uit van een gedistribueerd systeem met verschillende rekeneenheden, computers. En wat de één doet ten opzichte van de ander is principieel onvoorspelbaar, want er is geen derde computer die de bevelen uitdeelt. Er is wel een communicatieve tussenlaag, die randvoorwaarden schept om de verschillende opeenvolging van events tussen processen te formaliseren waar beide processen naar keuze kunnen insteken. (Voor de uitleg in begrijpelijke taal, ontkom ik helaas niet aan reïficatie). Wanneer beide partijen (processen) gaan handenschudden, dan is de event geslaagd. Maar wanneer één van beide partijen niet meedoet dan heeft de event niet plaatsgevonden en is er eigenlijk niets veranderd. Vanwege het tijdsafhankelijke karakter van verschillende events die elkaar moeten opvolgen en vanwege het feit dat men oneindig veel events kan hebben, is het bijna onmogelijk om een visuele representatie te maken van de afloop van een proces, dat in LOTOS is geprogrammeerd. Het is wel aardig dat juist een computertaal, die de communicatie tussen computers moet uitdrukken, tegen het probleem van de chirografische vooronderstelling in schriftelijke taal aanloopt.


1.7.3 Het zender/ontvanger-model van communicatie

Het zender/ontvanger-model van communicatie, waarbij er dus een ontvanger en een zender veronderstelt wordt, die via een medium met elkaar communiceren, heeft op het menselijk vlak weinig met communicatie van doen, zoals Ong terecht stelt67. Want een mens is niet beurtelings een zender en dan weer ontvanger. Een zender moet immers in de ontvangende positie zijn, voordat hij iets kan zenden. En omgekeerd.

Srinivas Melkote wijst ook op het insluipen van technische metaforen in opvattingen over communicatie. Melkote [1991] haalt Diaz Bordenave aan dat elementen uit het telefoonmodel, (technisch model) dat ontwikkeld is door Shannon en Weaver in 1949, zoals signaal, code, bericht, bron, bestemming, encoderen, decoderen een sprong maakten van betawetenschappen naar de alfa- en gammawetenschappen68. De nadruk ligt in dit model van communicatie op de uiting. Dit paste volgens Melkote goed bij het inzetten van de klassieke massamedia zoals de radio en de televisie in het Zuiden voor ontwikkelingsdoeleinden. Deze werden in de jaren '60 top down gecommuniceerd. De inzet van massamedia zou dit proces van economische ontwikkeling alleen maar kunnen versnellen, ontleent Melkote aan W. Schramm69

Melkote zet er een boeddhistisch model van communicatie tegenover, waarin het receptieve, de ontvankelijkheid belangrijk is70. Hier passen ook wel technische media bij. Melkote geeft daar zelf een voorbeeld van. In Latijns Amerika worden audiocassettebandjes verspreid met ontwikkelingsinformatie, bijvoorbeeld landbouwvoorlichting. Dit alles staat op kant A van het bandje. Op kant B kunnen dorpsgemeenschappen zelf hun eigen ervaring met de informatie en het toepassen daarvan, inspreken. Op die manier ontstaat er een dialoog. De informatie die de mensen vooruit zou moeten helpen, wordt niet meer eenzijdig top-down gedropt71. Het spreken is net zo belangrijk als het luisteren.


Aan het eind van dit hoofdstuk kunnen we de balans opmaken, wat er tot nu toe bereikt is. Het alfabet kan beschouwd worden als een technisch instrument. De vertechnisering van taal kan gezien worden als een proces van steeds verdergaande ontsluiting en ook van steeds verdergaande ontworteling. Het alfabet verschaft schriftelijke toegang tot de gesproken taal. Maar het laat in de loop van de tijd ook de band los met de gesproken taal waaruit het is voortgekomen.

Het alfabet als technische noviteit wordt door Plato met ambivalentie ontvangen, zoals blijkt uit de Phaedrus en de Zevende Brief. De afwezigheid van technische hulpmiddelen maakt het noodzakelijk dat mensen die in de oorspronkelijke oraliteit leven, gedachten denken die onthoudbaar zijn. Een eenmaal geschreven tekst die in een boek is terecht gekomen, kan niet meer bevraagd worden. Dat legt een bijzondere verantwoordelijkheid op de auteur.

Het schrift is een tweede modelleringssysteem. Heel kenmerkend voor de oraliteit is het gebeurteniskarakter van de taaluiting. In de oorspronkelijke schriftelijkheid is dit gebeurteniskarakter afwezig, terwijl het in de formele beschrijving van de technische communicatie tussen computers niet kan worden gemist. Het zender/ontvanger model dat in de telematica blijkbaar niet meer toereikend is om de communicatie tussen computers te beschrijven, is ook niet adequaat om de communicatie tussen mensen te modelleren. Het zender/ontvanger model miskent dat een communicatieve gebeurtenis pas slaagt als alle participanten er aan deelnemen.


1In de litteratuurlijst van het boek van Uwe PÖRKSEN [Plastictaal, 1988, NL-vertaling], wordt deze fout gemaakt. Waarschijnlijk is dit een vertalersfoutje.

2Ong definieert het zo: '(...) cultures untouched by literacy (...) that of persons totally unfamiliar with writing.' [ONG, 1982, p. 6]

3Ik zal in dit hoofdstuk nog wel de enkelvoudige term schriftelijkheid zal gebruiken. De term secundaire schriftelijkheid wordt pas in het volgend hoofdstuk gebruikt.

4Ong noemt in navolging van [LOTMAN, The Structure of the Artistic Text, 1977, p.21, 48-61] en [CHAMPAGNE, 'A grammar of the languages of culture: literary theory and Yury M. Loman's semiotics', New Literary History, ix, 205-210, 1977-8] "writing a 'secondary modelling system', dependent on a prior primary system, spoken language." [ONG, 1982, p.8] In paragraaf 1.7 zal uitgelegd worden waarom het schrift als een tweede modelleringssysteem gezien moet worden.

5Deze term ontleent Ong aan [Einar HAUGEN, 'Linguistics and language planning', in William Bright (ed.), Sociolinguistics: Proceedings of the UCLA Sociolinguistics Conference 1964, 1966, p.50-71] en [E.D. HIRSCH Jr., The Philosophy of Composition, 1977, pp.43-48]

6litteratuur wordt met dubbel t gespeld: dit is een volgens het woordenboek toegestane spellingsvariatie, die bovendien beter naar de letterlijke oorsprong van litteratuur verwijst.

7[ONG, 1982, p.13]

8Uit: [ONG, 1982, p.7] Ong ontleent deze gegevens zelf weer aan [Munro E. EDMONSON, Lore:An Introduction to the Science of Folklore an Literature, 1971, p.323, 332] Overigens heeft het begrip taal ook een chirografische basis. Wanneer zijn dialecten hetzelfde, wanneer van dorp tot dorp, door verschillende groepen mensen die dagelijks met elkaar spreken, steeds net iets verschillend gesproken wordt? Heeft een classificatiesysteem om sommige spraken van verschillende dorpen samen te voegen tot één dialect, één taal, niet automatisch een schriftelijke basis? Bij grafolecten is de telling veel éénduidiger.

9Trouw, 23 september 1997

10Ong citeert uit: [R.E. LEAKEY en R. LEVIN, People of the Lake: Mankind and Its Beginnings, 1979, pp.141 en 168]

11Ong citeert [David DIRINGER, The Alphabet: A key to the History of Mankind, 2e ed., 1953] en [I.J. GELB, A study of Writing, 1963]

12[ONG, 1982, pp. 83-86]

13[ONG, 1982, p. 89]

14[Eric HAVELOCK, Origins of Western Literacy, 1976]

15dus een totale transformatie van het woord van geluid naar beeld

16[ONG, 1982, p.26 en p.90-91]

17Dit ontleent Ong aan het voorwoord van de Webster's Third New international Dictionary. [1971]

18[ONG, 1982, p.8]

19[ONG, 1982, p.107]

20[2 Cor 3:6, KBS-vertaling, 1984]

21[ONG, 1982, p.81]

22[ONG, 1982, p.82]

23Illich zegt dat in [CAYLEY, Ivan Illich. In conversation. 1992, p.225]

24[CAYLEY, 1992, p.225]

25Ezechiël 37

26De kinderen krijgen in Israël wel een gevokaliseerd Hebreeuws te lezen in de laagste klassen.

27[ONG, 1982, p.103]

28ik geef een groot aantal voorbeelden in Appendix A

29zie: [THEALL, Donald F. 1992]

30[ONG, 1982, p.26]

31Grote Oosthoek Encyclopedie, 7e uitgave, vanaf 1976. (Een Encyclopedie is een soort internet op papier, maar dan betrouwbaarder en soms met oudere informatie)

32zie: [ILLICH, 1990, p.67]

33[ONG, 1982, p.90]

34Plato's leefjaren zijn 427 (?) - 347 voor Chr.

35Ong citeert [HAVELOCK, Preface to Plato, 1963, p. 49] die Rhys Carpenter citeert

36[ONG, 1982, p.24]

37de term idea, vorm komt van de zelfde stam als het Latijnse video, zien. [ONG, 1982, p.80]

38[ONG, 1982, p.80]

39Ong haalt in [ONG, 1982, p.105] E. Havelock aan [The Greek concept of Justice: From Its Shadow in Homer to its Substance in Plato, 1978]

40[ONG, 1982, p.24 en p.79]

41Ik heb een Grieks-Duitse Plato uitgave gebruikt om te lezen, te interpreteren en waar nodig stukken tekst van Plato in een voetnoot weer te geven. [EIGLER, 1981]. De Nederlandse vertaling, zoals die in mijn hoofdtekst staat, komt uit [Plato, Verzameld werk, iv, Baarn: Ambo. 1978]

42(over het schrijven, BB)

43Volgens mijn Platovertaling [EIGLER, 1981, noot 88, p.175] is Plato zelf verantwoordelijk voor deze sage.

44in de voetnoot van de Platovertaling [EIGLER, 1981, p.175] die ik gebruikt heb, wordt Theuth vergeleken met Prometheus en Hermes.

45zie [Phaedrus, 275d]

46
Ph.: Auch hier hast du ganz recht gesprochen.
Sokr.: Wie Aber? Wollen wir nicht nach einer anderen Rede sehen, der Schwester von dieser, wie die echte entsteht und wieviel besser und kräftiger als jene sie gedeiht?
Ph.: Welche doch meinst du, und wie soll sie entstehen?
Sokr.: Welche mit Einsicht geschrieben wird in des Lernenden Seele, wohl imstande, sich selbst zu helfen, und wohl wissend, zu reden und zu schweigen, gegen wen sie beides soll.
Ph: Du meinst die lebende und beseelte Rede des wahrhaft Wissenden, von der man die geschriebene mit Recht wie ein Schattenbild ansehen könnte.
Sokr.: Allerdings eben sie. (...)
[Phaedrus 275e-276b]

47zie [Phaedrus 276d]

48zie vooral [Zevende Brief 341]

49De Nederlandse vertaling komt uit [Plato, Verzameld werk, v, Baarn: Ambo. 1978]

50[EIGLER, 1981, p.415]

51[ONG, 1982, p.15]

52Milman Parry heeft in de jaren '30 van deze eeuw onderzoek verricht naar de oraliteit-schriftelijkheid tegenstelling. In dat licht heeft hij de Ilias en de Odyssea bekeken en hij heeft ook kort veldonderzoek verricht in Joegoslavië. Hij is al vroeg overleden (voor WOII) en Albert Lord heeft zijn onderzoek voorgezet. [ONG, 1982, p.59]

53[CAYLEY, 1992, p.226]

54[ONG, 1982, p.34]

55[ONG, 1982, p.85]

56[ONG, 1982, p. 78/79]

57[Umberto ECO, Hoe schrijf ik een scriptie, Amsterdam: Bert Bakker, 1986, originele Italiaanse uitgave: 1977]

58[ONG, 1982, p.74]

59[ONG, 1982, p.102]

60[ONG, 1982, p.31]

61[ONG, 1982, p.32]

62[ONG, 1982, p.32]

63zie [ONG, 1982, p.75-77]. Ong becommentarieert [DERRIDA, Of Grammatology, 1976, p.14]

64Dit heeft Heidegger verwoord in paragraaf 9 van: [Martin HEIDEGGER, Sein und Zeit, voor het eerst verschenen als 'Sonderdruck' uit het Jahrbuch für Philosophie und phänomenologische Forschung, Band VIII, uitgegeven door Edmund Husserl, 1927]

65verschillende computers of rekeneenheden op verschillende geografische plekken

66[BRINKSMA, 1987, pp.2-6]

67[ONG, 1982, p. 176]

68Melkote [1991, p.68] citeert [Diaz BORDENAVE, Communication and Development: Critical Perspectives 1977. pp.43-62] en [SHANNON en WEAVER, The Mathematical Theory of Communication, 1949, p.5]

69Melkote [1991, p.64] citeert [SCHRAMM, Mass Media and National Development, 1964, p.27]

70[MELKOTE, 1991, p.204/205]

71[MELKOTE, 1991, 206/207]


Terug naar inhoudsopgave